Verhalen

Stemmen uit Beiroet

Een maand na de verwoestende explosie in de haven van Beiroet zijn mensen nog steeds bezig met veiligheid, traumaverwerking en antwoorden.

Medair verleent psychologische eerste hulp en houdt individuele en groepssessies om mensen te helpen met de verwerking en het herstel.

 

“Wat is zwaarder dan zinloosheid?” – Salma.

“Ik werd gek. Kun je het je voorstellen? Toen ik de explosie hoorde, verlieten mijn ogen mijn hoofd om te kijken wat er buiten gebeurde. Ik kromp ineen en draaide mijn rug naar de rook, de glassplinters en het stof toe. Maar ik zag alles, alsof mijn ogen buiten mijn lichaam rondzweefden en huilden om de mensen die op straat stierven en schreeuwden.

Ik ken de dood, ik heb kanker overleefd. Dit was erger dan kanker. Kun je het je voorstellen? De schok blies me meters ver. Mijn man kwam terecht onder het puin, het ging zo snel. Binnen een paar tellen zaten we in een complete chaos. Door de schok van de explosie viel ik en begonnen mijn spataders te bloeden. In mijn voeten en rug zaten wonden van de glasscherven. Ik kon ik niet lopen. Een half uur lang zat ik bij mijn man in het puin. Ik probeerde de bloeding te stoppen en mijn man haalde de glasstukjes uit onze lichamen. Die kleine stukjes deden meer pijn dan de chemo die ik kreeg tegen kanker.

Uiteindelijk konden we opstaan. We konden onze telefoon niet vinden en gingen de straat op. Mensen gilden, renden en zochten naar anderen. We lieten ons huis achter, open, in puin. De baas van mijn man bracht ons naar het ziekenhuis om onze wonden te laten hechten. Ook regelde hij tijdelijk onderdak voor ons. Nu gaan we vaak naar ons huis toe om schoon te maken en kleine reparaties uit te voeren. Ons gebouw wordt onderzocht, misschien is het niet meer stabiel. We weten nog niet of we volgende maand een huis hebben. We hebben geen idee hoe het verder gaat. Ik weet niet of ik dood zal gaan aan kanker of aan zorgen.

Op de dag van de explosie, 4 augustus, zou ik geopereerd worden in het San George ziekenhuis [dat het zwaarst getroffen werd]. Op maandag werd ik gebeld, omdat ze mijn afspraak verzet hadden naar woensdag. Nu ben ik nog in leven. Eigenlijk zou ik die dag in een ziekenhuisbed gelegen hebben en dan had ik het misschien niet overleefd. Kijk mij nu, ik leef nog, ik kan het niet geloven. Ik weet niet of ik me schuldig voel dat ik nog leef. Ik weet niet of ik me gelukkig voel. Ik weet helemaal niet wat ik voel of denk.

Ik weet dat ik sterk ben. Twee jaar lang heb ik gevochten tegen kanker en gaf ik het niet op. Ik heb God altijd gevraagd om alle patiënten te helpen en hun lijden te beëindigen. Vandaag vraag ik God of hij ons de kracht wil geven om deze ondraaglijke pijn aan te kunnen. In ieder geval heb ik nog een dak boven mijn hoofd. Veel gezinnen met kinderen leven op straat, op zoek naar eten en onderdak. Wat is er zwaarder dan je huis verliezen? Wat is er zwaarder dan de zinloosheid?”

Salma during Beirut explosion

 

“Wat moet ik voelen?” – Michael 

“Ik woon bij mijn dochter, haar man en mijn kleinkinderen van 2, 5 en 7 jaar. Ik heb een café in de buurt. Een kwartier voor de ontploffing stapte mijn dochter met haar gezin in de auto om een ritje te maken. Ik bleef in mijn café, dat is mijn werk. De haven is nog geen 500 meter verderop.

Rond zes uur begonnen we vreemde geluiden te horen. Ontploffingen? Vuurwerk? We wisten het niet. Een paar tellen later werd alles zwart.  Ik werd weggeblazen door de explosie en belandde onder het puin. Stukken glas sneden mijn huid open. Mijn armen hield ik voor mijn hoofd. Ik kon alleen maar aan mijn familie denken.  ‘Waar zijn ze? Zijn ze ver weg genoeg en leven ze nog?’ vroeg ik mezelf af.

Ik probeerde de brokstukken van me af te duwen en op te staan. Ik zag drie mannen die zonet nog koffie hadden zitten drinken. Ze lagen op de vloer.   Ik hielp ze op te staan en we gingen naar buiten.

Op straat lag alles door elkaar. Mensen lagen op de grond en schreeuwden om hulp.  De sirenes maakten een oorverdovend lawaai. Op mijn schouders droeg ik mijn gewonde vriend, die ik een paar meter van mijn café zag liggen. Ik liep met hem naar het ziekenhuis. Toen we daar een kwartiertje later aankwamen, konden we niet naar binnen. Het ziekenhuis was te zwaar beschadigd. We liepen het hele eind terug. Toen vond ik iemand die hem naar een ander ziekenhuis kon rijden.

Toen ik weer terugkwam, hoorde ik dat mijn zus en haar man vast zaten in hun huis. Ik herkende het gebouw niet, de gevel was weggeblazen. Ik klom de trap op. Overal lag bloed. Mijn zus bloedde ook en ze huilde. ‘Mijn man gaat dood, help hem,’ riep ze. Met drie anderen konden we hem redden. Hij was zwaar gewond en hij ligt nu nog steeds in coma.

Nadat ik een ziekenhuis had gevonden voor mijn zus en zwager, ging ik terug om meer mensen te redden. Onze buurvrouw Claudet heeft het niet overleefd.  Ze stierf voor onze ogen; we konden haar niet redden. We konden niets doen.

Nu woon ik bij mijn familie. Ik kom hier [in zijn eigen huis, waar we elkaar spreken] om schoon te maken en spullen op te halen. Mijn café is nu een ontmoetingspunt voor vrijwilligers, maar de muren zijn weg. Mijn kleinkinderen zijn ongedeerd. Ik zou mezelf iets aangedaan hebben als hen wat was overkomen. Mijn kleinzoon van twee kwam gisteren voor het eerst na de klap in het huis. Hij zocht zijn speelgoed dat altijd op zijn bed ligt.  ‘Opa, wie heeft dat gedaan? Die knal?’ vroeg hij. ‘Je moet hier niet komen, de bom gaat ons in de nacht opeten.’

Ik weet nog steeds niet wat ik moet voelen. Dankbaar dat mijn familie en kleinkinderen in leven zijn? Verdriet om mijn zwager die nog in coma ligt, of mijn zus die tientallen hechtingen heeft? Schuld omdat ik onze buurvrouw niet heb kunnen redden? Hopeloos omdat we ons huis kwijt zijn? Zeg me, wat moet ik voelen?”

 

Kun je me helpen? Kun je mijn leerlingen helpen en ons een toekomst geven? – Charbel.

“Ik was thuis met mijn vader [toen de ontploffing plaatsvond]. Ik kwam weer bij middenin het puin van ons huis. Ik probeerde op te staan en mijn vader te redden, die aan de andere kant van de kamer lag. Maar ik kon me niet bewegen. Ik voelde mijn benen en handen niet. Ik moest mijn vader redden, hij is ziek.  Ik wilde niet dat hij zou sterven en ik begon te huilen en te roepen. ‘Help me, help ons!’ Maar ik kon me nog steeds niet bewegen. Maar het lukte hem wel. Hij stond op en kwam me te hulp. Overal had hij bloed; het lukte hem niet om mij overeind te krijgen. Mijn benen waren erg gewond. Hij ging op zoek naar hulp. Ik bleef anderhalf uur onder het puin liggen. Een paar uur later kwam ik in het ziekenhuis. Daar werd ik geopereerd aan mijn benen, om ze te redden. Het is nu twee week geleden, maar ik kan nog steeds niet lopen. Ik heb nog nooit zo lang gezeten, het is vreselijk. Binnenkort krijg ik fysiotherapie. Ik wil weer staan en ik wil weer kunnen schrijven. We hebben geen huis meer. Ik hoef die plek niet terug te zien. Onze winkel, onze auto en ons bestaan zijn we ook kwijt. Misschien raak ik mijn baan ook nog kwijt. Ik ben leraar. De school waar ik les geef, is half ingestort. Het schooljaar zou over een maand beginnen, vanwege de coronamaatregelen. Nu krijgen honderden kinderen geen school en raken de leraren hun baan kwijt. Het is te veel. Ik wil lesgeven, daar knap ik van op. Ik ben bang dat ik niet meer kan schrijven, wat moet ik dan? Het afgelopen jaar heb ik zo hard gewerkt voor een huis, een auto, een baan, een gewoon leven voor mijn gezin. In vijf tellen was het weg. Als ik alleen ben, zie ik de gezichten van mijn leerlingen en zoek ik weer naar de zin van mijn leven. Ik wil weer staan, schrijven en lesgeven. Kun je me helpen? Kun je mijn leerlingen helpen en ons een toekomst geven?

Uw gift vandaag kan ons helpen om dringende noodhulp te geven aan duizenden families die lijden in Libanon. 

LAATSTE NIEUWS